We slapen in Genemuiden. De tapijtstad. Maar die zien we eigenlijk nergens. Wel piept er in elk blikveld een kerktoren omhoog.
Het is rustig en schoon in dit stadje. Daar doet een ieder ook zijn best voor. Parken zijn verboden gebied na zonsondergang. Roken mag nooit. En in de ochtend hangen niet alleen de dekbedden buiten, ook de matrassen balanceren op de dakgoten. De mensen zelf zijn eveneens super helder, vaak in donkerblauw en wit gekleed. Hier kan niets mis gaan. Of misschien na de dood nog, toch, dat beslist de Heer.
Als ik in de ochtend terugkom van Ricky’s rondje heeft Tillie de katjes buiten gelaten. Ze hebben gelijk de gezelligheid van de naastgelegen begraafplaats opgezocht. Hier is volop leven, daar houden ze wel van. Er wordt gegraven met kraanmachines, geharkt, verzorgd en bloemen bezorgd. Lucius staat er met zijn neus bovenop. Hij denkt niet aan de camper, aan terugkeren. Dus ik, afwijkend in paars en roze gekleed, zigzag de begraafplaats over, zo onopvallend mogelijk, achtervolgend.
In ons land heb je ook middle of nowheres, daar zijn we toen maar heen gevlucht. Een doodlopend weggetje in de weerribben:
Tillie heeft haar wandelschoenen al aan, gaat, en wij blijven hier, blakeren, in de weldadige zon. Rust. Af en toe komt er een hond voorbij, met soms een fijn praatje. Verder niets.