De wind vliegt over het eiland. Vandaag gaan we fietsen. We halen de citybikes uit de container (zie 24. Mee) en klauteren het landschap in. Stenen, stof, de weg is een autospoor, en de zee in de diepte. We fietsen en we stappen af, weer erop en zo door, de bandjes dun, geen grip. De route leidt naar beneden.
Aan de kust ligt een dorpje. We willen een farmacia. Tillie heeft migraine en een leeg doosje pillen mee van huis genomen. We gaan op zoek. Dit dorp is gekoloniseerd, of gebouwd, door Engelsen. De farmacia staat in het midden. Ze hebben wel wat voor de migraine, ook een leeg doosje. Nou ja, er zit wel een gember-extract in, met lavendelsmaak. We moeten verder.
Een kustroute leidt naar een volgend dorp.
Met de citybike over de berg, door de stenen, naast de afgrond, tussen de vrolijke toeristenkleuren, bereiken we de nieuwe enclave. Maar dan kingsize en internationaler. We slagen snel. In een Ierse pub smelt Tillie haar medicijnen met thee en sausages. En de lach verschijnt weer op haar snuitje.
Vanaf deze plek start een fietspad van een kilometer of 20. We pakken hem. Dit plaatsje meandert voort. Het is druk. Met shops en mensen en fietsers en bergen. We stoppen regelmatig om jas aan, jas uit te doen, om naar de zee te kijken en om een ijsje te kopen. Elke 500 meter is het raak, we worden moe van het stoppen. We gaan terug. Dan zien we onze fietsenboer! We willen van de citybike af, en ruilen.
Op de mountainbikes gaan we naar huis. Het echte werk. Nu we de mountainbike hebben kiezen we voor de gewone weg. Echt waar. De wind waait ons bergaf en bergop. We hoeven alleen maar te remmen. Tot aan het laatste stuk, dat gaat zo:
Moegesport zijn we, en dankbaar. Dat we hier zijn, gezond zijn, dit kunnen doen, dat we geen oorlog hebben, dat we leven, dat we plannen: met het campertje lang op weg. Geluksvogels.