Van de boerderijen ben ik in een villawijk beland. Eerst heb ik tijdschriften voor varkensbedrijven rondbezorgd, nu blauwe enveloppen en consumentengidsen. Ik ben niet in gevaar gekomen, wel op mijn hoede geweest. In de villawijk willen ze ook dat er gewaakt wordt, maar de bijbehorende honden ontbreken. Wel heb ik bordjes voorbij zien komen, met waarschuwingen. “Pas op voor de loslopende hond”. “Hek gesloten houden, hond aanwezig”, “Attention aux chiens”. Misschien is het siësta als ik, voorzichtig en spiedend als een inbreker, hun terreinen betreed, en geen hond tegenkom. Ik schaar het onder bewuste, ongevaarlijke, angstaanjaging. Zo voel ik mij hoopvol voor de volgende bezorgdag.
Dat angstige groeit in mij, bij het ouder worden ga ik van durfal mijn moeder achterna. En ik lijk graag op haar, dus het is fijn, maakt me trots. We gaan naar het buitenland met de camper, de grens over. Terwijl ze nog niet bekeken is in de garage. Dat houdt me bezig tijdens korte camperritjes in de omgeving. Dan vraag ik me af of we ook door de zachte, roestige onderkant kunnen zakken, op de weg zullen belanden. En wat voor een maximum snelheid we dan het best aan kunnen houden, om overleving te vergroten.
We zijn trouwens zo goed aan het sporten; het is tijd om onze focus te verleggen. April moet er aan geloven. Eerst is ze al op de gezonde toer, geen taartjes meer, afgeslankt. En nu ze zit op gymnastiek voor paarden. Strekken, buigen, dansen. Piaffe heet dat laatste. Tillie leert hoe ze die dingen aan April duidelijk maken kan. Ze zijn er allebei heel goed in.
Als ze dan uiteindelijk sterk en geolied is, ga ik op haar de post rond brengen, én op haar camperen. Dat lijkt me wel het veiligste.